Wat de wet zegt over minderjarige patiënten

De minderjarige patiënten hebben ook rechten en hun keuzes moeten worden gerespecteerd. 

De vertegenwoordiging van de minderjarige patiënt

Algemeen principe

In het geval van een minderjarige patiënt worden diens rechten uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door de voogd indien de minderjarige geen ouders heeft die het gezag over hem kunnen uitoefenen. Men gaat er van uit dat beide ouders in onderling akkoord en in ter goeder trouw handelen (art. 373 C.C.).

De beroepsbeoefenaar moet dus omzichtig en met gezond verstand optreden wanneer hij te maken krijgt met tegenstellingen of conflicten.

Afhankelijk van zijn leeftijd en graad van ontwikkeling dient de patiënt betrokken te worden bij het uitoefenen van de rechten. Er bestaan geen formele criteria om de ontwikkeling van de minderjarige ‘correct in te schatten’. De beroepsbeoefenaar bevindt zich dus in een soort wettelijk ‘niemandsland’, hij moet elke geval apart beoordelen vanuit de wetenschap dat een minderjarige van 14 tot 16 jaar – zelfs zonder raadpleging van de ouders of voogd – zelf kan beslissen over kleine ingrepen met weinig risico.

Bij conflicten kan de Jeugdrechtbank een uitspraak doen op verzoek van het openbaar ministerie of van een ouder.

Op basis van religieuze overtuigingen kunnen de ouders zich niet verzetten tegen een behandeling die noodzakelijk wordt geacht, zo niet wordt art. 425 van het strafwetboek toegepast.

Enkel in absolute noodgevallen (met name bij levensgevaar) kan de minderjarige een zware medische ingreep ondergaan zonder zijn toestemming.

Specifieke rechten van de onmondige patiënt

Het belang van de patiënt primeert indien men zich niet kan baseren op wat hij wenst.

Indien het risico bestaat op ‘ernstige schade’ of levensgevaar kan de beroepsbeoefenaar de beslissing van de wettelijke vertegenwoordiger naast zich neerleggen in het kader van multidisciplinair overleg, met schriftelijke vermelding in het patiëntendossier (bijv.: bloedtransfusie geweigerd om religieuze redenen).

Er werd een bemiddelingsdienst opgericht binnen de Federale Commissie «Patiëntenrechten» van het ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu.

Er werden wijzigingen aangebracht in de wet op de ziekenhuizen en de wet op de verzekeringscontracten.

Hierbij wordt meer de nadruk gelegd op de rechten van de patiënt door de ziekenhuizen verantwoordelijk te stellen bij tekortkomingen vanwege de beroepsbeoefenaars die er werken. Zij moeten eveneens beschikken over een bemiddelingsdienst. Tegenover verzekeraars (of werkgevers) heeft de arts voortaan de mogelijkheid een medisch attest af te leveren (en niet langer de verplichting).

Besluit

  • Deze teksten liggen in de lijn van de tendens naar meer «verantwoordelijk burgerschap».
  • Er is een recht op kennis (belang van het medisch dossier en de inhoud van de informatie) en op inzicht, alvorens er wordt beslist.
  • Dit geldt zowel voor de medische wereld als voor de werking van de rechtbanken en justitie.
  • De burger wordt dus niet langer «onwetend gehouden» door wie de kennis of macht bezit.
  • Hij bepaalt voor zover mogelijk zijn lot en kan wat hem aanbelangt begrijpen en mee bepalen.