Initiatieven

Steun het UZ Brussel in hun onderzoek voor een digitale tool die levens red

Het UZ Brussel roept mensen op om deel te nemen aan een nieuw onderzoek om een levensreddende tool te ontwikkelen. Het doel is om op afstand het gewicht van een toekomstige kleine patiënt te bepalen, zodat er in geval van nood zo snel mogelijk actie kan worden ondernomen. Alle ouders met een gezond kind tussen zes en negen jaar kunnen deelnemen. Prof. dr. Koen Huysentruyt en studiecoördinator Raquel Van den Eynde hebben jouw hulp nodig en het duurt maar tien minuten!

Bijdragen aan dit onderzoek kan de wetenschap vooruit helpen en vooral kostbare levens redden. Als een zorgverlener een kind moet behandelen, is het niet altijd gemakkelijk om te bepalen hoeveel medicijnen het kind mag innemen. Zeker als de situatie dringend is en het essentieel is om zo snel mogelijk te handelen (bijvoorbeeld na een verkeersongeval of een natuurramp). In die situaties zou deze tool onmisbare hulp kunnen bieden.

Maak het verschil in tien minuten

Concreet kunnen de onderzoekers aan de hand van de resultaten van deze studie een  digitale tool op maat ontwikkelen. De tool zal automatisch en nauwkeurig het gewicht en de lichaamssamenstelling van een kind kunnen vaststellen op basis van alleen foto’s. Met de huidige methoden kunnen we niet zo snel resultaten verkrijgen als we zouden willen, vooral in dringende medische situaties. Het toekomstige apparaat zal daar een oplossing voor zijn. Het onderzoek duurt ongeveer tien minuten en verloopt als volgt:

  • gewicht en lengte meten;
  • lichaamssamenstelling bepalen (vet- en spiermassa);
  • verschillende foto’s nemen van het kind in een gecontroleerde en veilige omgeving.

Doe mee

Wil je meer weten of je kind inschrijven voor dit onderzoek? Neem dan contact op met de projectverantwoordelijke:

→ E-mail: raquel.vandeneynde@uzbrussel.be

→ Telefoon: 02 476 33 06

Het is ook belangrijk om te weten dat je privacy wordt beschermd tijdens het onderzoek. Alle verzamelde gegevens, inclusief foto’s, worden anoniem verwerkt en opgeslagen op de beveiligde servers van het UZ Brussel. Het ziekenhuis benadrukt dat er geen persoonlijke informatie wordt gedeeld met personen buiten het onderzoeksteam. Nu is het aan jou!

Onderzoek aan het UZ Brussel

“Het onderzoek aan het UZ Brussel en de VUB is vrij, gebaseerd op initiatiefrecht en op onafhankelijk en kritisch denken. Het stelt de mens steeds centraal. Daarom loopt het UZ Brussel inzake klinisch onderzoek vooruit op andere organisaties. Het heeft een voortrekkersrol gespeeld inzake wetenschappelijk onderzoek en lag aan de basis van meerdere belangrijke en maatschappelijk zeer relevante doorbraken in Vlaanderen, maar ook wereldwijd. We denken bijvoorbeeld aan de abortusproblematiek, het waardig levenseinde, de palliatieve zorg en euthanasie, en zeker ook aan het ontwikkelen van innovatieve behandelingen bij fertiliteitsstoornissen”, aldushet UZ Brussel

 

Gedeeld door Samuel Walheer

 

LEES OOK:

ALBaT®OS: pilootproject van UZ Brussel om de wachtlijsten voor logopedie te verkorten

De lange wachtlijsten voor logopedie zijn een bron van frustratie voor veel ouders en zorgverleners. Dit probleem, dat al lang bekend is, verhindert dat kinderen de nodige hulp op tijd ontvangen. Om dit aan te pakken, lanceert het UZ Brussel een innovatief pilootproject, gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschapscommissie en het Agentschap Opgroeien, bedoeld om snelle en toegankelijke ondersteuning te bieden aan kinderen met taalontwikkelingsstoornissen.

In de afgelopen maanden zijn er belangrijke vorderingen gemaakt in de logopediesector. Hospichild was verheugd over het eindelijk eerlijke terugbetalingsbeleid voor logopediesessies. Maar andere problemen blijven bestaan, zoals de eindeloze wachtlijsten voor het verkrijgen van zorg. Om dit aan te pakken, heeft het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen van het UZ Brussel het project ALBaT®OS onthuld, dat tot doel heeft “Alternatieve Leervormen en Begeleidingstrajecten aanreiken voor het Remediëren van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”. Taalontwikkelingsstoornissen, die ongeveer 7% van de kinderen treffen, vertragen en veranderen de manier waarop kinderen taal begrijpen en gebruiken. Dit probleem is vooral uitgesproken bij meertalige kinderen, die zowel moeite hebben met het leren van hun moedertaal als de taal die op school wordt gesproken.

Een pilootproject gepland voor de herfst van 2024

Het pilootproject start in de herfst van 2024. Ellen Van Den Heuvel, projectcoördinator, legt uit: “Concreet zullen Nederlandstalige logopedisten in Brussel een programma starten in twee Nederlandstalige scholen. Dit programma is bedoeld om kinderen met taalontwikkelingsstoornissen te helpen en ouders praktische tools te bieden om de taalontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen. Het doel is om de communicatie binnen het gezin te verbeteren en frustraties te verminderen door zoveel mogelijk partners, van school tot ouders, erbij te betrekken. We organiseren sessies in samenwerking met logopedisten in de scholen om ondersteuning dicht bij de gezinnen en zo toegankelijk mogelijk te bieden. We hopen zo op korte termijn een alternatief of aanvullende ondersteuning te bieden naast de individuele sessies.”

ALBaT®OS symboliseert samenwerking en uitwisseling

ALBaT®OS lijkt op een metafoor, die de samenwerking en de uitwisseling van expertise binnen het netwerk illustreert om effectieve werkmethoden te ontwikkelen. Aan het einde van deze trajecten in december zal hun effectiviteit worden geëvalueerd om te bepalen of dit project kan worden uitgebreid en de ondersteuning van kinderen met taalontwikkelingsstoornissen kan verbeteren, evenals de wachtlijsten voor logopedie kan verkorten.

Beperkingen van vertragingen bij individuele logopedische behandeling

Eva Cloet, directeur van het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen van het UZ Brussel, voegt toe: “Door een breed toegankelijk en wetenschappelijk onderbouwd traject te ontwikkelen, proberen we de ontwikkelingskansen die verloren gaan door een late start van de individuele logopedische behandeling te beperken. Het ALBaT®OS-project helpt de logopedisten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om korte en alternatieve therapeutische opties te verkennen, zoals groepsaanpak, oudercoaching en intensieve ouder-kind trajecten.” Dit project biedt dus een sprankje hoop voor veel gezinnen en zorgverleners in Brussel door innovatieve en toegankelijke oplossingen te bieden voor een langdurig probleem.

 

LEES OOK:

Handicap en inclusie: hoe ziet de toekomst op de arbeidsmarkt eruit?

Kinderen met een handicap zijn potentiële toekomstige werknemers op de arbeidsmarkt. Dat is hoe dan ook de mening van hun ouders, die hen begeleiden en het beste voor hen hopen. Hoe kunnen we hen in de tussentijd voorbereiden en hun inclusie bevorderen? Uit een recente studie op initiatief van de Koning Boudewijnstichting blijkt dat de meerderheid van de mensen met een handicap vindt dat hun inclusie op de werkvloer ontoereikend is.

De werkgelegenheidsgraad van mensen met een handicap in België bedraagt slechts 41,1%, een van de laagste percentages in Europa. De resultaten van de studie op vraag van de Koning Boudewijnstichting tonen duidelijk aan dat die bevolkingsgroep zich niet goed voelt op de arbeidsmarkt en hoe weinig rekening er met hen wordt gehouden. De conclusie is duidelijk: er is te veel onverschilligheid en te weinig ruimte voor verschillen. Als we handicaps willen destigmatiseren, moeten we komaf maken met vooroordelen. Een handicap kan immers een troef zijn, naast andere vaardigheden die de professionele toekomst van de werknemers van morgen kunnen verrijken en verzekeren.

{Persbericht van de Koning Boudewijnstichting over het thema sociale rechtvaardigheid en armoede.}

Als onderdeel van de acties die de Koning Boudewijnstichting neemt voor de inclusie van personen met een handicap in de samenleving, wilde de stichting beter begrijpen hoe zij zich verhouden tot werk. Het bureau Indiville is gespecialiseerd in dit type onderzoek en heeft maar liefst 1.028 deelnemers uit Brussel, Wallonië en Vlaanderen bevraagd. Onder hen waren zowel mensen met lichamelijke beperkingen als personen met geestelijke gezondheidsproblemen of chronische ziekten. Bovendien werd het onderzoek aangevuld met een tiental individuele interviews. De resultaten zijn dus gebaseerd op de ervaringen van de rechtstreekse betrokkenen en bieden niet alleen een nauwkeurig beeld van de arbeidsmarkt, maar ook informatie over financiële tegemoetkomingen en de erkenning van handicaps. Ze werden op dinsdag 30 april voorgesteld aan de minister die bevoegd is voor personen met een handicap en de minister die bevoegd is voor de werkgelegenheid, in het kader van het evenement “De werkgelegenheid van werknemers met een handicap – welke zichtbaarheid bij werkgevers en vakbondsactivisten” dat plaatsvindt in de kantoren van de FOD Werkgelegenheid.

Te weinig informatie over financiële tegemoetkomingen

Ten eerste leert de studie ons dat meer dan 30% van de ondervraagden geen financiële tegemoetkoming ontvangen voor hun handicap of niet weten of ze er een krijgen. 37% van hen weten niet waar ze die tegemoetkoming kunnen aanvragen, wat bewijst dat er een enorme informatiekloof is voor mensen met een handicap. Daarnaast twijfelt 63% van de respondenten of ze alle hulp krijgen waar ze recht op hebben – voor respondenten met een laag opleidingsniveau stijgt dat aandeel tot 76%. Die hulp wordt echter als essentieel beschouwd: voor 82% is die cruciaal om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.

De meest kwetsbaren informeren is uiterst belangrijk

Als een handicap erkend is, blijft er vaak onduidelijkheid bestaan over de stabiliteit van de financiële tegemoetkoming, vooral op het gebied van werk: krijgt wie een job heeft minder of helemaal geen tegemoetkoming meer? De respondenten met een hoog opleidingsniveau zijn het best geïnformeerd. Dat benadrukt hoe belangrijk het is om elke bewustmakingsactie prioritair te richten op de meest kwetsbaren. Bovendien vinden experts op het gebied van handicaps dat de administratieve definities van handicaps over het algemeen te eng zijn, te veel focussen op het onvermogen om te werken en te weinig op inclusie. Dat draagt ertoe bij dat de identiteit van een individu herleid wordt tot zijn of haar handicap.

Obstakels voor tewerkstelling

Voor veel mensen met een handicap is werken een manier om zichzelf te ontplooien, zich nuttig te voelen en sociale banden te creëren. Sommigen voelen druk van familie, vrienden of de samenleving om te werken, terwijl anderen koste wat het kost inclusie via werk willen, zelfs als ze zo veel druk leggen op zichzelf. Overigens verkiest 44% van de bevraagde personen vrijwilligerswerk, wat minder druk met zich meebrengt. Daarnaast vindt 67% dat hun aanwerving een meerwaarde zou vormen voor de arbeidsmarkt (bedrijven, verenigingen, overheden), op voorwaarde dat hun werk erkend wordt en dat werkgevers meer moeite doen voor hun inclusie.

Hoe maken we komaf met vooroordelen?

Om een sollicitatiegesprek te krijgen en een geschikte job te vinden, moeten mensen met een handicap het hoofd bieden aan zowel concurrentie als vooroordelen en discriminatie. De overgrote meerderheid (65%) van de respondenten is ervan overtuigd dat iemand zonder handicap tijdens een selectieprocedure altijd de voorkeur krijgt boven een persoon met een handicap. Alle respondenten willen dat hun vaardigheden zonder vooroordelen worden verwelkomd in een inclusieve omgeving. 75% vindt dat werkgevers meer aangemoedigd moeten worden om mensen met een handicap aan te werven en beter geïnformeerd moeten worden over de behoeften van die specifieke groep. De deelnemers aan de bevraging verwachten vooral aanpassingen aan hun werkplek en taken en willen dat er een groter verschil is tussen hun loon en de tegemoetkomingen die ze krijgen. Daarnaast vinden ze dat arbeidsbemiddelaars te algemeen te werk gaan en te weinig weten over de specifieke behoeften van mensen met een handicap.

Acties voor meer inclusie

De resultaten van de studie en de getuigenissen van de respondenten brengen een aantal zaken aan het licht. Op basis daarvan kunnen verschillende acties worden beschouwd om de inclusie te bevorderen van mensen met een handicap op de arbeidsmarkt en, meer in het algemeen, in de samenleving. Die acties zijn, onder andere, zorgen voor een betere toegang tot informatie over tegemoetkomingen en aanpassingsverplichtingen op het werk. Verder moet het administratieve kader minder stigmatiserend worden en meer gericht zijn op inclusie en vaardigheden in plaats van op het onvermogen om te werken. Van werkgevers moeten er grotere inspanningen gevraagd worden om de inclusiedoelstelling van 3% te halen voor mensen met een handicap en om taken en werkplekken aan te passen. Bovendien moet het verschil tussen een loon en de financiële tegemoetkomingen vergroten. Tot slot moet de stigmatisering van handicaps in de samenleving worden tegengaan.

 

Gedeeld door Samuel Walheer

LEES OOK:

Pediatrische Spoed: wat is de rol van grootouders? (Getuigenis)

Wanneer een kind wordt opgenomen op de spoedafdeling en de intensieve zorg overneemt (of een ziekenhuisopname volgt), zijn de ouders de eersten die zich zorgen maken en voortdurend op hun hoede zijn. Maar hoe zit het met grootouders in zulke gevallen? Zij zijn net zo bezorgd, ongerust en hulpeloos… Ze willen graag hun hulp en aanwezigheid aanbieden, maar worden vaak verbannen naar de wachtkamer, met weinig informatie. Zo voelde een grootmoeder zich toen haar kleinzoon in het ziekenhuis belandde, tussen leven en dood. Hier is haar getuigenis.

“Als abuela, want zo heet ik als grootmoeder, vraag ik me nog steeds af welke rol en plaats grootouders kunnen krijgen in een ziekenhuis. Misschien biedt deze getuigenis steun aan andere grootouders die met dezelfde twijfels en vragen zitten. Doen we wel genoeg of juist te veel? Hoe kunnen we onze kinderen steunen zodat zij er kunnen zijn voor hun kinderen? Hoe kunnen we aanwezig zijn zonder te veel ruimte in te nemen? Hoe leggen we onze emoties het zwijgen op om die van hen te delen? Hoe kunnen we vriendelijk en rustig luisteren zonder alles te willen weten?

Het was halverwege de ochtend, de zon scheen. Terwijl ik een tekst aan het schrijven was, ging mijn telefoon en verscheen er een foto van een van mijn kinderen op het scherm. Glimlachend nam ik op, ik verheugde me al op het gesprek. Een hakkelende stem gevolgd door gehuil deed alles in een fractie van een seconde veranderen: “Mama, het is echt heel erg, de baby is op de spoedgevallendienst in het ziekenhuis! Ze geven hem nu al meer dan twintig minuten hartmassage, ik bid, we bidden samen… Ze staan met z’n vieren over hem heen, ze wisselen elkaar af, ik ben bang!” Na een gefragmenteerde uitleg van een paar minuten, onderbroken door meer tranen, begreep ik dat er iets ernstigs was gebeurd met mijn kleinzoon van amper 21 maanden oud. Zijn hart was gestopt tijdens een onderzoek op de spoedgevallendienst. Gelukkig hadden mijn zoon en schoondochter snel gereageerd. Die ochtend waren de handen en voeten van de kleine jongen bijna bevroren geweest, hij was niet goed wakker en viel letterlijk in slaap terwijl zijn moeder hem aankleedde. Als ze langer hadden gewacht, was mijn liefste kleinzoon thuis gestorven.

De nacht ervoor had hij gehuild en lichte koorts gehad. De kinderarts had hem de vorige dag nog onderzocht, zonder de ernst te kunnen vermoeden van de aandoening die hem de volgende dag zou treffen. Hij hoestte een beetje, had lage koorts en wat maagklachten. Er werd rust en voldoende drinken voorgeschreven.
Hij had echter acute myocarditis, wat sowieso al weinig voorkomt maar nog zeldzamer is bij kinderen. Het zal de arme dokter spijten als hij later het vervolg verneemt.

Ik liet de tekst voor wat hij was, trok mijn jas aan en zei mijn collega dat ik meteen naar het ziekenhuis moest. Mijn zoon en schoondochter waren ten einde raad, ze hadden me nodig.

In het ziekenhuis werden alle zeilen bijgezet. Zodra hij op de spoedgevallendienst was aangekomen, was onze kleine jongen naar de intensieve zorg gebracht voor een hartreanimatie van dertig minuten. Daar is hij drie tergend lange weken gebleven, zwevend tussen het leven en de dood. Elke dag bracht meer slecht nieuws dan de dag ervoor. We waren bang voor de nawerkingen van die lange reanimatie. Er werd een ECMO geplaatst; dat is medisch jargon voor een apparaat dat de hartfunctie overneemt. Omdat ook de longen het lieten afweten, was er een tweede ECMO nodig zodat ze bleven werken. “Ze zitten ‘vastgeplakt’, er zit bloed in, hij heeft nierfalen”, zei mijn zoon. Als grootouder was het moeilijk om volledige en samenhangende informatie te krijgen. Als ik ze om meer details vroeg, waren ze te uitgeput om te antwoorden, ze hadden niet alles gehoord of begrepen. Het was te hard, te eng.

Bovenop het immense verdriet van mijn zoon en schoondochter kwam de angst om die kleine hartendief te verliezen. We wachtten op een afstand, in de gang van de intensieve zorg of in de wachtkamer. Geleidelijk aan mochten we de dienst binnen, waar de kamers rond een centrale ‘controletoren’ stonden. Het was er een komen en gaan van vele verzorgers met zorgkarretjes en apparatuur die we nog nooit hadden gezien.

In de overige kamers vochten andere kinderen voor hun leven. Verkeersongevallen, transplantaties, kanker… De blikken die we kruisten waren vaak dof, moe en vol tranen, maar soms ook vrolijk en bemoedigend. Voor het personeel kan ik moeilijk de juiste woorden vinden – superhelden? Ze stonden voortdurend aan het bed van de kinderen om zorg te verlenen. Bij ons weerklonk er bijna elke twee minuten een waarschuwing. Ze kwamen aanrennen, stelden de sondes en katheters bij, belden de arts die dienst had…

Af en toe probeerden we vanop een afstand te luisteren naar de karige uitleg van de hoofdverpleegkundige of de arts, zonder de anderen te storen. Wij waren slechts de grootouders, het is normaal dat de ouders eerst en apart werden geïnformeerd.

Een verpleegkundige vertrouwde me toe: “Ik heb u de vorige keer laten gaan zonder met u te praten en ik kon zien dat u bang was. Dat mag niet nog eens gebeuren, deze keer zal ik uitleggen hoe we ervoor staan.”

Zo kwam ik te weten dat zijn ziekte zeer ernstig was, maar dat hij ertegen vocht. De ene complicatie volgde op de andere. Op een nacht raakte de ECMO die zijn hart ondersteunde geblokkeerd en moest die dringend vervangen worden. Meteen naar de operatiekamer, er begon een race tegen de klok. Er werd mij uitgelegd dat de ECMO’s hem in leven hielden, maar ook complicaties veroorzaakten en niet te lang gebruikt mochten worden. Ondanks alles sloeg zijn hart elke dag een beetje meer op eigen kracht. Maar het moeilijkste woord om te horen was ‘bang’, terwijl ik dacht dat ik er sereen uitzag, klaar voor mijn rol als mama die haar zoon en schoondochter beschermt. We kunnen onze emoties niet altijd verbergen.

Mijn zoon en schoondochter waren er zo slecht aan toe dat ik vroeg of ze een psycholoog om hulp hadden gevraagd. Hun religie was genoeg voor hen, antwoordden ze in koor, licht verontwaardigd. Onze kleine jongen was in Gods handen. Voor mij, als atheïst, was het ingewikkeld om hen uit te leggen dat psychologische hulp nodig kon zijn naast het bidden en de steun van hun familie en gemeenschap.

Ik praatte lang met mijn zoon, over religie, geloof, steun, bidden, een gemeenschap, de zin van het leven, het lot… We zagen de zon ondergaan boven de parking van de spoedgevallendienst en liepen als enige bezoekers door de gangen, op weg naar de kapel waar alle religieuze gemeenschappen welkom zijn. Ik nam hem in mijn armen, hij liet zijn tranen de vrije loop. Hij was weer mijn kleine jongen in de armen van zijn mama. Ik wilde een konijn voor hem kopen, net als toen hij klein was. Iets waar hij zich aan kon vastklampen wanneer hij bang was om alle hoop en zelfs het geloof te verliezen. Mijn zoon ontroerde me, ik bewonderde zijn moed, veerkracht en oneindige liefde voor zijn kleine jongen.

Er gingen twee weken voorbij. Onze kleine jongen lag onbeweeglijk in zijn bed, met ongeveer vijftien monitoren die zijn gezondheidstoestand opvolgden en de tijd leken te tellen met hun geluiden. De ECMO-pompen ratelden ritmisch. Na een tijd leerde ik bepaalde schermen en belangrijke getallen te ontcijferen. In zijn hals en al zijn ledematen staken draden en slangen, aangesloten op machines, zakjes en drains. Hij was zo klein in dat hypermedische bed, in die kamer die eruitzag als de cockpit van een Boeing. We mochten hem niet aanraken of met hem praten. We moesten alle prikkels vermijden om zijn uiterst fragiele hart te sparen. Dat was het moeilijkste voor zijn moeder, die beefde wanneer ze naar hem keek.

We wisten niet wat zijn aandoening had veroorzaakt, er werd tussen meer dan 10.000 virussen gezocht. Er werd ook een genetisch onderzoek uitgevoerd. Na ongeveer tien dagen vonden de zorgverleners een verdedigingsmiddel tegen het virus dat het hart van onze kleine jongen had aangetast en zelfs had doen stoppen. Zijn hartslag voorzag in amper vijf procent van zijn behoeften. Dat steeg langzaam naar vijftien, dan twintig procent, we kregen weer moed en hoop.

De schoonfamilie bad, de rest van ons hoopte. ’s Avonds kwamen we samen, grootouders, broers en zussen, neven en nichten, moslims, joden, atheïsten en katholieken, allemaal rond een tafel op het terras van een café, op een steenworp van het ziekenhuis. Daarna brachten we de kinderen zoals elke avond naar de gebedsruimte. We zagen ze binnengaan om te bidden en gingen bij andere mensen zitten die we steeds beter leerden kennen. We vormden een diverse en solidaire gemeenschap die het vallen van de nacht met angst tegemoet trad. Maar we zijn altijd blijven hopen.

Elke dag gingen we meteen na het werk naar het ziekenhuis. We leerden steeds meer trucjes om een parkeerplaats te vinden en zo snel mogelijk op de intensieve zorg te komen. Bij het onthaal wachtten we tot we groen licht kregen om de beveiligde dienst binnen te gaan. We moesten onze handen ontsmetten, overschoenen aantrekken en een mondmasker dragen.

Mijn zoon en schoondochter werden met de dag magerder, hun huidskleur was angstaanjagend. Ze aten of sliepen niet veel, in noodgevallen zorgden ze om de beurt voor onze kleine jongen. Een hoofdarts zei me dat de prognose niet goed was. En als hij het zou halen, wat zouden de neurologische nawerkingen dan zijn?

Ook voor ons als grootouders was het moeilijk om kalm, sereen en aandachtig te blijven om hen zo goed mogelijk te ondersteunen. We waren discreet aanwezig, bereid om hun emoties, angst, verdriet en zelfs woede te delen.

De jonge ouders raakten uitgeput en bestookten elkaar met verwijten wanneer ze zich overweldigd voelen. “Kon je me niet vroeger komen aflossen? Je bent alweer dit of dat vergeten. Als ik niet had besloten om naar de spoedgevallendienst te gaan, was ons kind gestorven!” Gezinnen schaarden zich om hun kinderen heen en probeerden het te boven te komen. Ondanks alles viel de stiefvader van mijn zoon scherp uit tegen hem waar ik bij was. Hij was overmand door zijn emoties. De sfeer was zo triest en zwaar dat we niet meer wisten wat te doen om het hoofd boven water te houden.

Op zulke momenten hadden wij grootouders ook graag de hulp gehad van de psychologen op de dienst. We probeerden de juiste houding te bewaren, beheerst en ondersteunend, en zuinig te zijn met vragen wanneer we de gezondheidstoestand van onze kleinzoon wilden kennen.

Na drie weken werd zijn hartslag uiteindelijk langzaam weer normaal. Hij onderging een operatie die hem van de hart- en long-ECMO’s verloste. Hij was erg kwetsbaar, maar zijn mama en papa konden hem eindelijk in hun armen houden, ondanks de drains en buisjes. Hij dronk een flesje en keek me argwanend aan. Hij was bang voor witte jassen en zo wantrouwig als een jonge zwerfkat. Ik probeerde hem te sussen met zijn lievelingslied: “Ainsi font, font, font les petites marionnettes”. Hij zwaaide met een handje en heel even verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Elke dag herhaalden we het ritueel van het lied. Mijn zoon stond erop dat ik het steeds weer voor hem zong. Onze kleine jongen genoot ervan en ontspande zich. Zijn kamer lag vol teddyberen en speelgoed, maar hij schonk er weinig aandacht aan. Het enige wat hij nodig had, was de omhelzing van zijn mama. Hij nestelde zich in haar armen. Hij was erg vermagerd, zijn zwarte ogen leken gigantisch in zijn nog grijze gezicht.

Er volgde nog een week op de dienst cardiologie. Hij kwam weer op krachten. Iedereen zag hem erbovenop komen. Hij at steeds beter. Binnenkort zou hij naar huis kunnen. Het huis dat mijn zoon en schoondochter hadden verlaten om bij hun grootouders van moederskant te gaan wonen, terwijl hun zoon in het ziekenhuis was opgenomen. De familie bundelde de krachten om hun appartement van boven tot onder schoon te maken en ieder spoor te wissen van het slagveld dat ze hadden achtergelaten toen ze naar het ziekenhuis waren vertrokken.

Een maand eerder hadden ze over een tweede kind gesproken. Mijn zoon zei me dat ze er niet meer tot in staat waren en tijd nodig hadden. Dat kon ik goed begrijpen, ik vond het zelfs beter na zo’n beproeving.

Vandaag, zeven maanden na hun thuiskomst, denken ze er opnieuw over na.   Het gezin heeft zijn vroegere gewoontes en leven terug, of toch bijna. Mijn kleinzoon neemt nog steeds heparine en moet elke maand naar het ziekenhuis voor een controle, maar het gaat goed met hem. Afgezien van zijn panische angst voor zorgverleners. En ik heb eindelijk de kracht gevonden om die eindeloze maand te herbeleven en woorden te vinden voor het onzegbare, zoals we dat vaak noemen.

“Het is een wonder,” zegt het team van de dienst intensieve zorg, “hij was er heel erg aan toe. Weet je, we vertellen zijn verhaal om ouders te troosten die geconfronteerd worden met de hartziekte van hun kind.”

Een heel medisch team heeft onvermoeibaar doorgewerkt, verpleegkundigen van de spoedgevallendienst en de dienst intensieve zorg, pediatrisch cardiologen en neurologen, genetici, longartsen, onderzoekers… Bovendien overlegden ze met andere grote kinderziekenhuizen, zowel in Europa als elders in de wereld. Ik zal nooit hun mededogen vergeten en hoe ze zich ten dienste stelden van de kinderen en de hele familie. Dat is het echte wonder, als je bedenkt dat elke seconde telt op die dienst.

Als abuela, want zo heet ik als grootmoeder, een Spaanse naam als eerbetoon aan mijn grootmoeder, vraag ik me nog steeds af welke rol en plaats grootouders kunnen krijgen in een ziekenhuis. Misschien biedt deze getuigenis steun aan andere grootouders die met dezelfde twijfels en vragen zitten. Doen we wel genoeg of juist te veel? Hoe kunnen we onze kinderen steunen zodat zij er kunnen zijn voor hun kinderen? Hoe kunnen we aanwezig zijn zonder te veel ruimte in te nemen? Hoe leggen we onze emoties het zwijgen op om die van hen te delen? Hoe kunnen we vriendelijk en rustig luisteren zonder alles te willen weten?

Hoe verminderen we spanningen en verzachten we woorden, kunnen we bemiddelaars zijn zonder partij te kiezen? Hoe voorkomen we dat we de overtuigingen, het geloof of de spiritualiteit van de ander kwetsen? En dan is er nog de vraag hoe we weer op krachten kunnen komen om er de volgende dag weer te staan? Al die vragen heb ik mezelf tijdens die onvoorstelbare beproeving gesteld, net zoals andere grootouders dat zullen doen in vergelijkbare situaties.”

 

 

E.V.

 

LEES OOK:

Kan kunst genezen? Verslag van een studiedag over dit thema bij de KBR

Op vrijdag 12 april 2024 nam het team van Hospichild deel aan een erg interessante studiedag in de Koninklijke Bibliotheek van België (KBR). De conferentie ‘Gezondheid is een ware kunst’ verliep in samenwerking met de Stad Brussel – schepen Delphine Houba en burgemeester Philippe Close – en het UVC Brugmann. Door mensen uit de medische wereld en de kunst samen te brengen, wilden de organisatoren aantonen dat kunst kan bijdragen aan de zorg voor iedereen, vooral bij therapeutische opvolging. En daar zijn ze bijzonder goed in geslaagd!

In haar openingstoespraak zei Delphine Houba, schepen van Cultuur, Toerisme, Grote Evenementen en Gemeentelijk Materiaal: “De Stad Brussel voert een actief beleid dat cultuur en gezondheid combineert … De gezondheidscrisis heeft ons, als overheid, gesterkt in onze overtuiging dat we moeten investeren in nieuwe praktijken om kunst te promoten als een hulpmiddel voor zorg en welzijn. Deze studiedag sluit aan bij ons project ‘museumvoorschriften’, in samenwerking met het UVC Brugmann. Het is ook een gelegenheid om stil te staan bij het werk van verenigingen die zich al jarenlang inzetten en fantastisch werk leveren om patiënten en hun gezinnen te helpen. Ik denk bijvoorbeeld aan Docteurs ZinZins, Le Pont des Arts en Les Clowns à l’hôpital.”

Kunst brengt emoties teweeg

Om het thema van de dag, ‘Gezondheid is een ware kunst’, uit te diepen, hebben een aantal sprekers elk op hun eigen manier bijgedragen aan het debat. Zo heeft Pierre Lemarquis, neuroloog en auteur van ‘L’art qui guérit’ (Kunst die geneest), op een prachtige manier aangetoond dat de mens een kunstwerk is. Kunst kan ook een zuiverend effect hebben en is, zoals de auteur het omschrijft, een ‘uitnodiging tot schoonheid’. Daarna volgde een aangrijpend optreden van Catherine Delmotte, die slams gebruikte om over haar situatie als moeder van twee kinderen met autisme te vertellen. Zo zei ze bijvoorbeeld: “Ik zoek eindeloos naar de gebruiksaanwijzing om een goede moeder te zijn, maar die is nergens te vinden …” Saidou Ly, uit Mauritanië, was de volgende artiest. Hij bracht gedichten die tot nadenken stemmen en stelde onder andere dat “poëzie nooit bedriegt”. Als afsluiter van deze mooie ochtend sprak psychotherapeut Jean Van Hemelrijk vanuit het uitgangspunt dat kunst ons in beweging brengt, waardoor we “een beetje verder” geraken. Tijdens zijn presentatie zei hij: “We zijn niet alleen maar toeschouwers. Kunst vraagt inzet van ons, verrast ons en stopt onze perceptie van de tijd, waardoor er een breuk in de tijd ontstaat die ons voorbij de taal, voorbij het woord leidt. Er gaat iets open, dat zich verbindt. We zien er iets in terwijl er ook dingen in ons naar boven komen. Kunst spreekt ons aan. We stappen uit de bubbel van het dagelijkse leven en zijn plots verbonden met iets dat vlak voor ons gebeurt. Zo kunnen we het proces te beschrijven dat plaatsvindt. Maar we kunnen niet altijd de kunst beschrijven die we aanschouwen of beoefenen, omdat we enkel de emotie kunnen benoemen of delen die ermee gepaard gaat.”

Wat zijn de positieve effecten op de gezondheid?

In haar verslag uit 2019 met als titel “What is the evidence on the role of the arts in improving health and well-being?” deelde de WGO haar bevindingen, gebaseerd op meer dan 900 publicaties, die de positieve impact van kunst op de (mentale en fysieke) gezondheid aantonen. Kunst kan de ontwikkeling van kinderen ondersteunen en de band met hun moeder versterken, gezondheidsproblemen voorkomen (acute ziekten, geestelijke ziekten, neurologische stoornissen, enz.), de zorg aan het levenseinde begeleiden of de gezondheidsbevordering verbeteren. In de praktijk heeft kunst een invloed op onze gezondheidstoestand en kan kunst iedereen helpen in de loop van zijn leven. Hier zijn een aantal voorbeelden die aansluiten bij de inhoud van deze studiedag en het gunstige effect van kunst op de geestelijke gezondheid aantonen:

  • muziek kan stress en angst verlichten;
  • samen zingen (in een koor) of een museum bezoeken bevordert het gevoel van sociale inclusie;
  • theater stimuleert sociale interacties;
  • fotografie en films verminderen stress en angst en hebben een positief effect op het zelfbeeld;
  • dans kan heilzaam zijn voor patiënten die lijden aan schizofrenie.

Museumvoorschriften

Het project ‘museumvoorschriften’ is het resultaat van een samenwerking tussen de Stad Brussel en het UVC Brugmann. Het concept is afkomstig uit Québec. Dit project is uniek in Europa en werd bijzonder zinvol tijdens de COVID-19-crisis. Patiënten krijgen gratis toegang tot een aantal Brusselse musea in het kader van hun therapeutische opvolging, met de toestemming van hun psychiater. “Het project heeft twee doelstellingen. Enerzijds willen we de toegang tot cultuur verbeteren en anderzijds willen we artsen een tool bieden die de bestaande therapeutische opvolging kan aanvullen”, verklaarde Delphine Houba tijdens de conferentie.

→ Meer info over museumvoorschriften

 

Samuel Walheer

À LIRE AUSSI :