De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) heeft zojuist een rapport gepubliceerd over de kindersterftecijfers in Europa. Het document geeft aan dat in 2022 75.647 kinderen stierven voor hun vijfde verjaardag, hoofdzakelijk als gevolg van complicaties die verband houden met vroeggeboorte, perinatale asfyxie (zuurstoftekort rond de geboorte) en verscheidene infecties. Hoewel de kindersterfte licht gedaald is ten opzichte van voorgaande jaren, zijn er zorgwekkende kloven tussen de verschillende Europese landen. In België ligt het kindersterftecijfer lager dan het Europese gemiddelde, maar er blijft wel bezorgdheid bestaan over de geestelijke gezondheid bij jongeren.
Hoewel de medische vooruitgang en het preventiebeleid zorgden voor een aanzienlijke daling van het aantal overlijdens bij zuigelingen, blijven er grote verschillen bestaan tussen Europese landen onderling. In sommige lidstaten zijn de kindersterftecijfers alarmerend hoog, wat vragen doet rijzen over de toegang tot zorg, de vroegtijdigheid van diagnoses en de leefomstandigheden van de meest kwetsbare gezinnen.
Niet alle landen zitten in hetzelfde schuitje
Volgens de gegevens van Eurostat beloopt het gemiddelde kindersterftecijfer in de Europese Unie ongeveer 3,3 overlijdens op 1000 levendgeborenen (wat niet erg veel is in vergelijking met andere continenten). Er zijn echter grote verschillen tussen de Scandinavische landen, waar de cijfers bijzonder laag liggen, en bepaalde Oost-Europese landen, waar de situatie zorgwekkend blijft. Roemenië en Bulgarije hebben namelijk kindersterftecijfers van meer dan 5 op 1000. Dat is bijna het dubbele van het Europese gemiddelde. In België daarentegen ligt het kindersterftecijfer met 2,9 overlijdens op 1000 geboorten lager dan dit gemiddelde. Zelfs binnen ons land zijn er nog verschillen tussen de gewesten: het Vlaamse en Waalse Gewest vertonen beide een cijfer van 2,9%, terwijl dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog net iets lager ligt met 2,7%.
Belangrijkste doodsoorzaken bij pasgeborenen
Een van de belangrijkste oorzaken voor deze verschillen is de ongelijke toegang tot prenatale en neonatale zorg. In sommige achtergestelde regio’s worden zwangerschappen onvoldoende opgevolgd, waardoor er een groter risico ontstaat dat complicaties niet tijdig worden opgemerkt. Vroeggeboorte, neonatale infecties en aangeboren afwijkingen blijven de belangrijkste doodsoorzaken bij zuigelingen in Europa. Sociaaleconomische omstandigheden spelen daarbij een doorslaggevende rol. Armoede, ondervoeding bij de moeder en blootstelling aan een ongunstige omgeving: het zijn allemaal factoren die het overlijdensrisico voor pasgeborenen verhogen. In landen waar het welzijnsbeleid minder ontwikkeld is, zijn de begeleiding van jonge ouders en de postnatale zorg vaak ontoereikend.
Wat kunnen we doen om ongelijkheden op het vlak van sterfte terug te dringen?
Er zijn initiatieven om te trachten deze kloven tussen de sterftecijfers te dichten. Zo financiert de Europese Unie een aantal programma’s om de toegang tot zorg voor moeder en kind te verbeteren, met de nadruk op preventie en vroegtijdige opsporing. Sommige landen, zoals Finland – dat een van de laagste kindersterftecijfers ter wereld heeft – zetten sterk in op nauwgezette medische opvolging, steun voor gezinnen en maatregelen zoals de zogeheten “baby box”, een geboortekit die jonge ouders mee naar huis krijgen en die essentiële spullen voor de baby bevat. Hoewel Europa best tevreden mag zijn over de geboekte vooruitgang op het vlak van gezondheid bij jonge kinderen, moeten het inspanningen blijven leveren om ervoor te zorgen dat elke pasgeborene dezelfde overlevingskansen krijgt, los van het land van geboorte of de sociale achtergrond.
Psychisch leed bij jongeren: dé grote uitdaging
België boekte weliswaar grote vooruitgang om de kindersterfte terug te dringen, maar staat nu voor de uitdaging om de geestelijke gezondheid van jongeren te beschermen en bevorderen. Overleg tussen de verschillende overheden, gezondheidswerkers, opvoeders en gezinnen is van essentieel belang om acties te ondernemen zodat we Belgische kinderen en adolescenten een gezonde toekomst te kunnen bieden, naast voldoende mogelijkheden om zich te ontplooien. Psychische stoornissen nemen immers voortdurend toe bij Belgische jongeren. Volgens UNICEF wordt in België bij meer dan 16,3% van de adolescenten tussen 10 en 19 jaar oud een psychische stoornis vastgesteld. Bovendien blijkt uit een recent onderzoek dat een op de vijf adolescenten tussen de 15 en 25 jaar een psychische stoornis heeft en dat 10% van hen al een zelfmoordpoging heeft ondernomen of zichzelf heeft verwond. Om de strijd aan te binden met de verslechtering van de geestelijke gezondheid bij jongeren, is het cruciaal om preventie- en voorlichtingsprogramma’s te bevorderen. Tieners bewustmaken van de waarschuwingssignalen voor psychische stoornissen, open communicatie aanmoedigen en zorgen voor een geschikte ondersteuning kan deze zorgwekkende trend helpen ombuigen.
Sofia Douieb
LEES OOK: